De benaming morene voor de Nederlandse stuwwallen is onjuist, omdat een morene bestaat uit materiaal dat op, in of onder het ijs is vervoerd, en vervolgens door uitsmelting (ablatie) is afgezet onder het ijs, of aan het einde ervan. Eindmorenen ontstaan indien het ijsfront enige tijd stationair is. Ablatiemorenen worden in Nederland nauwelijks aangetroffen. Omdat het landijs bijna al het landgebied in Scandinavië bedekte, bevonden zich aan het ijsoppervlak geen zij- of middenmorenen, zoals bij gletsjers in diepe dalen.
De Nederlandse stuwwallen bestaan uit materiaal, dat ter plaatse reeds in de ondergrond aanwezig was, en dat alleen door de druk van het landijs een andere ligging heeft verkregen. Ze zijn bovendien juist gevormd bij een voorwaartse beweging van het ijs, en niet door afsmeltend ijs.
De in de tekst genoemde methoden, waarmee de ijsbeweging in Nederland kan worden gereconstrueerd, zijn: verspreiding van zwerfstenen, de samenstelling van het fijne grind en de samenstelling van de kleifractie in keileem, de georiënteerde ligging van grindjes in keileem, glaciodynamische structuren in keileem, oriëntatie van terreinvormen (bijvoorbeeld tunneldalen, drumlins) en de drukrichting van het landijs in stuwwallen (de drukrichting is tegengesteld aan de hellingsrichting van de gestuwde lagen). In gebieden waar vaste gesteenten in de ondergrond voorkomen, geven gletsjerkrassen de bewegingsrichting van het ijs aan.
De stuwwallen bestaan niet uit gesteenten die zijn gevormd door het landijs tijdens het Saalien, maar uit (merendeels fluviatiele) afzettingen die al aanwezig waren, en die slechts zijn vervormd door het landijs. Ze bevatten dus ook geen noordelijk kristallijn grind (met uitzondering van enkele meegestuwde schollen van glaciofluviale afzettingen).
De vorming van de Boxtel Formatie vond grotendeels plaats in het Saalien en het Weichselien. In een belangrijk deel van het Saalien lag Noord-Nederland onder het ijs, waardoor de vorming van windafzettingen en lokale afzettingen hier tot stilstand kwam. In Zuid-Nederland ging de afzetting gedurende het gehele Saalien door, zodat hier een dikker pakket werd gevormd; bovendien ligt dit pakket voor een belangrijk deel in de Roerdalslenk, een relatief snel dalend gebied.
De afzettingen uit stadialen en interstadialen zijn noch in Nederland, noch in Duitsland te dateren, omdat geschikte dateringsmethoden voor dit deel van de geologische tijdschaal ontbreken. De vegetatie-ontwikkeling in de relatief warme perioden lijkt sterk op elkaar (homotaxis), en de tijdsverschillen zijn te gering voor het ontstaan van evolutionaire veranderingen. Daar komt bij, dat ook de datering van de diepzee-sedimenten in dit tijdsinterval niet geheel zeker is. Stratigrafische correlatie van de interstadiale afzettingen op het land is ook lastig, omdat ze gevonden zijn in geïsoleerde boringen of ontsluitingen die ver uit elkaar liggen, en niet in één boring boven elkaar.
De ondergrens van de Kreftenheye Formatie zou te herkennen moeten zijn aan een channel lag (geulbodemafzetting), waarin noordelijk kristallijn grind en noordelijke vuursteen voorkomt. In de praktijk komt echter niet overal een channel lag voor.