Jaarlijks is er een afname van de reserve door verbruik, en een toename van de reserve door nieuwe vondsten. De winbare hoeveelheid of reserve wordt verder bepaald door de stand der techniek en door de economische omstandigheden (het prijspeil). Ook als het verbruik nul is, en er geen nieuwe vondsten zijn, zal de reserve daarom fluctueren.

De technisch winbare voorraad is de hoeveelheid die met de huidige stand van de techniek gewonnen kan worden. Dat betekent echter nog niet, dat dat ook op een rendabele wijze kan gebeuren (= de economisch winbare voorraad). Er kunnen omstandigheden zijn waardoor de economisch winbare voorraad maatschappelijk slechts voor een deel winbaar is, bijvoorbeeld omdat stadsuitbreiding winning onmogelijk maakt, of omdat maatschappelijke of culturele belangen zich verzetten tegen winning (denk aan het verzet tegen olie- en gasboringen op de Waddenzee). Gelet op de steeds verdergaande verstedelijking, betekent dit dat de maatschappelijk winbare voorraad kan dalen, terwijl de technisch winbare voorraad stijgt. De berekeningen in Tabel 13.2 worden hier niet door beïnvloed, maar de uiteindelijke realisatie wel.

In het begin van de inkoling speelt de toename van de druk een belangrijke rol. Na het bruinkool-stadium is vooral de temperatuur toename belangrijk. De belangrijkste vrijkomende stoffen zijn: H2O, CO2 en CH4.

De kwaliteit van de steenkool wordt bepaald door de inkolingsgraad (die vooral afhankelijk is van de temperatuur en de tijdsduur), de oorspronkelijke samenstelling van de plantenresten, en de bijmenging van klastische sedimenten (dit is van belang voor het asgehalte).

Uiteindelijk moeten de dorpen verdwijnen, en worden elders nieuwe huizen gebouwd. Dit leidt tot daling van de waarde van onroerend goed, bezuiniging van gemeenten op onderhoud van huizen, en verlies van banen doordat vele bedrijven de ‘verhuizing’ niet overleven.

Gas is zeer mobiel en kan zich zowel verticaal als horizontaal over grote afstanden in de aardkorst verplaatsen. Bovendien kan gas zowel ontstaan uit kerogeen en uit aardolie, als uit veen en steenkool. De relatie tussen het gas en het moedergesteente is daardoor niet altijd duidelijk.

Nederland lag in het Zechstein meer aan de rand van het indampingsbekken. In het centrale deel van het bekken is de saliniteit het grootst; hier komen ook de goed oplosbare zouten tot afzetting.

Hengelo: winning uit horizontaal liggende Röt-laag van 40 m dikte. Hiervoor zijn veel productieboringen nodig.
Winschoten: winning uit een zoutpijler, bestaande uit Zechstein-zout. Hiervoor zijn slechts enkele productieboringen nodig, met zeer diepe oplossingsgaten.

Ten eerste moeten er moedergesteenten in de ondergrond aanwezig zijn. Ten tweede moet de gunstige structuur uiterlijk gevormd zijn op het moment dat het moedergesteente zich in het olievenster bevond.